Prachtige foto's van de Barking Bunch honden en een mooie, zeer uitgebreide rasbeschrijving in het maandblad:
Met foto's van:
Joviale Joep from the Barking Bunch
Emma Dewijn from the Barking Bunch en haar broer
Eric's Gobbel from the Barking Bunch en de kleinste pup is Toby een zoon van Gobbel!
In het land van herkomst was de Berner Sennenhond oorspronkelijk een boerenhond. Hij werd gebruikt voor alle zich aandienende klussen waarvoor men een hond kon gebruiken.
Zoals bij de meeste gebruikshonden had men aanvankelijk geen aandacht voor het exterieur van de hond. Men hield verschillende typen honden in verschillende kleuren en men selecteerde uitsluitend op werkwilligheid. Over het algemeen zag men de kleinere honden in de bergen. Deze honden hoedden het vee op de alpenweiden, terwijl men in het dal de wat grotere honden hield voor de bewaking van het erf. Bovendien werden deze honden vaak als trekdier voor de kar gezet.
Helaas was men niet zo zuinig op de eigen hond. Zoals in zoveel landen werden de lokale honden op een gegeven moment massaal vervangen door rassen van elders. De kleine veedrijvershonden werden ingeruild voor onder andere Border Collies. De boerenerfhonden zag men verdwijnen ten gunste van de Sint Bernard en de Leonberger. Ten zuiden van Bern lag een slecht bereikbaar bergachtig gebied, met een herberg die de naam Dürrbach droeg. Dat deze pleisterplaats op zijn minst een regionale functie had, blijkt wel uit het feit dat men honden uit dit gebied ‘Dürrbächler’ noemde. Door de geïsoleerde ligging van dit gebied waren de driekleurige honden die men hier hield eenduidig van type. In verband met het ruwe klimaat zag men er graag langharige honden.
|
|
Joviale Joep from the Barking Bunch
|
Rond het begin van de 16e eeuw ontstond er in Zwitserland een nieuw beroep, namelijk dat van de alpenherder. Deze herder trok ’s zomers met zijn hond en kudde, waaronder naast koeien ook varkens en geiten, naar de sappige alpenweiden. Deze herder werd ‘Küher’ of ‘Senner’ genoemd. De alpenweiden behoorden vaak toe aan kloosters en de Senner verzorgde tegen een vergoeding het vee. Bovendien was hij leverancier van melk, boter en kaas. In de winter bleef de kudde in het dal en verbleven de dieren in de stal van een bevriende boer. Aan het begin van de 19e eeuw stierf het beroep van de Senner uit, toen men erachter kwam dat de kaas van koeien die in het dal bleven net zo goed was als dat van de alpenkoeien. Veel boeren stapten toen over van landbouw naar veeteelt en hadden hun stal zelf hard nodig. Zo raakte de Senner het winterverblijf voor zijn kudde kwijt en daarmee was zijn ondergang bezegeld. Men had hierna weinig behoefte meer aan een veedrijvershond. De wat zwaardere erfhonden kregen er echter een nieuwe taak bij. Voortaan waren zij ‘käsereihunde’ en trokken in die functie de melkkar. Men zag voor dit werk graag een robuuste, sterke hond. Vaak namen de kinderen de hond met volle kar mee naar de Käserei als zij naar school gingen. De hond liep dan zelf met de lege kar weer terug naar de boerderij.
In het begin van de 20ste eeuw werden er honden onder de naam Dürrbächler, zij het in de categorie ‘niet geclassificeerde rassen’, ingeschreven voor tentoonstellingen. In 1904 werden vier van de zes Dürrbächler die zich hadden ingeschreven voor de Internationale hondententoonstelling in Bern, opgenomen in het SHSB (Zwitserse Honden Stamboek).
Er werd een rasvereniging opgericht, de ‘Dürrbach-club, Verein für Züchtung rassereiner Dürrbachhunde’ en in 1907 werden de eerste raspunten opgesteld.
In 1908 keurde Albert Heim, die eerder al de gespleten neus van de Dürrbächler aan de kaak stelde, tijdens een internationale tentoonstelling opnieuw en hij richtte zich ditmaal op de vacht. Hij adviseerde om te selecteren op de langere vachten, mede om het ras beter van de Appenseller Sennenhond te kunnen onderscheiden. Heim stelde voor om het ras de naam Berner Sennenhond te geven. Toen men in 1912 de statuten wijzigde, kreeg de Bürrbachler deze nieuwe naam.
De twee wereldoorlogen brachten het ras in opbouw grote schade toe en in de vijftiger jaren kampte het met een aantal mankementen. Naast fouten in het exterieur die men in het kleine bestand niet kon uitbannen, bleken er ook steeds meer Berner Sennenhonden tekortkomingen in het karakter te hebben. Men constateerde een flink aantal angstige dieren en er werd gesproken over toenemende agressie binnen het ras.
In reactie hierop besloot het toenmalige bestuur een fokkeuring in te stellen die moest toezien op de kwaliteit van de fokdieren. Er werd zowel op exterieur als op karakter gelet. Zo hoopte men de bestaande problemen met de staartdracht, de kleur, het gebit en het gangwerk te kunnen doen verdwijnen. Vanaf 1957 werd deze keuring een verplicht onderdeel van het fokbeleid van de rasvereniging.
Maar hiermee was men er nog niet. Het bestand van de Berner Sennenhonden bleek te klein om de problemen binnen het ras op te kunnen lossen en er gingen steeds meer stemmen op om ander bloed in het ras te brengen om het zo een nieuwe impuls te kunnen geven. Men probeerde het met de Grote Zwitserse Sennenhond, maar daarmee dreigde men de lange vacht van de Berner Sennenhond te verliezen. De New Foundlander werd gezien als een goede kanshebber, omdat deze voor wat betreft type en vachtstructuur verwant was aan de Berner Sennenhond. Een toevalstreffer tussen een behulpzame New Foundlanderreu en een Bernerteef bracht nieuw leven in de brouwerij en een van hun nakomelingen werd verder ingezet voor de fokkerij. Achteraf terugkijkend kan men stellen dat deze bloedverversing goed is geweest voor de ontwikkeling van het ras en dat men hiermee de bestaande fouten heeft kunnen doen verdwijnen. Met name een van hun kleinzonen, Alex von Angstorf, heeft een duidelijke stempel op het ras gedrukt.
Pas in de jaren ’60 kwam de grote belangstelling uit het buitenland en daarmee de export op gang. Toch werd in ons land onder aanvoering van Albert de la Rie al in 1937 de Nederlandse Sennenhonden Club opgericht. Aanvankelijk werd hij hier gezien als een luxe hond in plaats van de gebruikshond die hij in het land van herkomst altijd was geweest. Door deze andere kijk op het ras, veranderde het type van een robuuste, stevige hond naar een wat ranker type dat wat langer was in de rug.
Ook in Nederland bracht oorlog het ras de nekslag toe en na de Tweede Wereldoorlog moest men hier weer van voren af aan beginnen.
Helaas bleken er in de jaren ‘70 steeds meer gedragsproblemen te zijn, vermoedelijk terug te voeren op ‘vermeerderingsfokkers’ die snel geld dachten te kunnen verdienen met een ras dat zich verheugde in een groeiende belangstelling. Deze agressieproblemen zijn terug te voeren op inteelt. Men kreeg te maken met normaal gesproken rustige honden die nooit eerder problemen hadden gegeven en plotsklaps agressie vertoonden, vaak gericht tegen de baas.
De problemen werden zo serieus, dat de Raad van Beheer een tijdelijk fokverbod (1973-1974) instelde en een commissie in het leven riep die de problematiek bij het ras zou bestuderen. Onderzoek van de faculteit diergeneeskunde in Utrecht toonde aan dat het om een erfelijke hersenafwijking ging.
De vereniging voerde een karaktertest in en probeerde door selectie deze afwijking uit het ras te bannen. Dat is goed gelukt, toch heeft deze kwestie nog lang doorgewerkt in het beeld dat mensen van de Berner hadden.
In deze periode werd een tweede vereniging opgericht; de ‘Klub voor Berner Sennenhonden’, die in 1978 samenvloeide met de oude vereniging onder de nieuwe naam ‘Vereniging de Berner Sennenhond’.
Het hedendaagse Berner Sennenbestand kampt nog met een aantal problemen. De heupproblemen heeft men inmiddels, mede dankzij een verplichte keuring in Nederland die enkele jaren geleden is ingevoerd, redelijk goed onder controle. Voorheen kon men voor deze keuring ook terecht in Zwitserland, waar men iets soepeler keurde. In Nederland, dat het zwaarst keurt van de omringende landen, moeten er twee foto’s gemaakt worden; een met gestrekte achterpoten en een in de ‘kikkerhouding’. Door deze strengere keuring heeft men erg goed kunnen selecteren op afwijkingen in de heupgewrichten en is deze problematiek nu redelijk goed onder controle. Opvallend genoeg blijven de ellebogen echter wel nog een zwakke plek. Men heeft vrij lang gewacht met het verplicht stellen van keuringen, terwijl men toch al sinds begin jaren ’90 op de hoogte was van de elleboogproblemen. Op dit moment is het fokbeleid hier nog niet op aangepast, maar er gaan stemmen op om dit in een centraal fokbeleid wel vast te leggen.
Naast de elleboogproblematiek is het nog steeds zo dat de Berner Sennenhond met een gemiddelde van 6 jaar geen hoge levensverwachting heeft. Veel honden overlijden aan een agressieve vorm van kanker. Men zou kunnen overwegen om de honden pas heel laat voor de fok in te zetten, zodat men kan selecteren op het behalen van hogere leeftijden.
Tenslotte hoort men nog steeds wel van karakterfoutjes als bangheid en extreme terughoudendheid. Bij een ras dat voornamelijk gekozen wordt door mensen met jonge kinderen, is dat een gegeven dat zeer serieus genomen dient te worden. Binnen de vereniging is de karaktertest verplicht gesteld. Maar de aspirant-koper van een Berner moet zelf ook zeer kritisch kijken als hij een nestje bezoekt. Wanneer u een hondje gaat uitzoeken bij een fokker, is het heel belangrijk dat u kijkt hoe de moederhond zich gedraagt. Is ze vriendelijk en vrij, of is ze niet gediend van het bezoek? Ook moet u er op letten of de pups naar u toe komen.
De rasvereniging laat fokdieren onderzoeken op afwijkingen die veel voorkomen binnen het ras. De uitslag van deze test is opvraagbaar bij de fokker. Pups die via de pupbemiddeling worden aangeboden hebben in ieder geval deze onderzoeken ondergaan, omdat de vereniging de uitslag ervan als voorwaarde stelt voor pupbemiddeling en fokadvies. Wanneer u een Berner Sennenpup wil aanschaffen, is het verstandig om aan de fokker te vragen of u het keurrapport mag inzien. Op dit moment worden meer dan de helft van alle Berner Sennenpups in Nederland buiten de vereniging om gefokt. Hierdoor is er een grote groep fokkers waarop men geen invloed heeft. Zonder te willen beweren dat deze fokkers altijd slechter fokken dan die binnen de vereniging, denk ik dat het toch geen goede zaak is voor het ras en men zou er goed aan doen om te proberen meer fokkers binnen de vereniging te halen en houden. Wanneer men iemand om wat voor reden dan ook weigert of buiten de vereniging plaatst, is men iedere mogelijkheid tot controle kwijt. Wellicht zou het beter zijn om fokkers die zich niet houden aan de fokeisen van de vereniging een sanctie op te leggen. Onthouding van pupbemiddeling zou daar een goed voorbeeld van kunnen zijn.
De Berner Sennenhond is op volwassen leeftijd een rustige, bedaarde hond. Hij is gevoelig en zachtmoedig en is lief voor kinderen. Wanneer u een Berner in huis haalt, zult u hem soms misschien zelfs tegen de kinderen in bescherming moeten nemen, omdat hij zo goeiig is dat hij erg veel over zijn kant laat gaan. Kinderen kunnen daardoor wel eens wat te ver gaan, waardoor spelen met de hond eigenlijk ‘hondje pesten’ is geworden.
De Berner is waaks, maar niet blafferig te noemen. Hij heeft met zijn imposante verschijning ook niet veel overredingskracht nodig om kwaadwillenden op andere gedachten te brengen. Over het algemeen waakt hij slechts als zijn baas er niet is. Als de baas er zelf is, gaat de Berner ervan uit dat die eventuele problemen heel goed zelf kan oplossen.
De Berner heeft een zekere mate van zelfstandigheid, zonder eigenzinnig te zijn. Het is niet moeilijk om een Berner op te voeden tot een fijne kameraad, maar men moet wel consequent te werk gaan. Ook is het belangrijk u te realiseren dat een Berner een grote hond wordt. Dat wat hij niet mag als hij volwassen is, moet u hem ook niet toestaan als hij nog klein is. Als u kinderen heeft, is het aan te raden ze te leren de hond op de grond te knuffelen en hem niet op te tillen. Als hij eenmaal volwassen is, kan hij immers ook niet meer gedragen worden. Bovendien is het voor een kind erg moeilijk om een pup op de juiste manier vast te houden en als de pup verkeerd gedragen wordt, kan hij daar later problemen mee krijgen. Bij een ras dat toch al kampt met gewrichtsproblemen luistert dat nog extra nauw.
Een van de taken die de Berner Sennenhond oorspronkelijk had was het trekken van de melkkar. Veel Berner-eigenaren zouden het leuk vinden om met hun hond nog iets te doen dat lijkt op zijn oude werk. Helaas is het officieel niet toegestaan om een hond voor de kar te zetten. Voor poolhonden is er een ontheffing, maar voor de Berners geldt deze ontheffing niet. Tot voor vier jaar was er een demonstratieteam dat vijftien jaar lang bij speciale gelegenheden in originele Zwitserse klederdracht kwam opdraven om te laten zien dat de Berner Sennenhond nog heel goed in staat is om voor de kar te lopen en, wat meer is, dat hij dat nog heel erg leuk vindt om te doen ook! Het ‘Berner Wägeli Team’, Zwitsers voor ‘Berner Melkkarteam’, liet haar honden aangespannen allerlei gehoorzaamheidsoefeningen doen en een parcours lopen met verschillende figuren erin. De honden liepen met licht beladen karren en als een hond kreupelde, dan werd hij direct uitgespannen. Helaas heeft iemand op een gegeven moment een klacht ingediend bij de Bond ter bescherming van Honden. Deze is, samen met de inspectiedienst, komen kijken. Na uitleg en demonstratie van het team was iedereen het erover eens dat er geen sprake was van hondenmishandeling en dat de dieren er veel plezier in hadden. Maar ‘wet was wet’ en die moest worden nageleefd: geen honden voor de kar in Nederland. Het Wägeli team heeft daarna een ontheffing voor het team aangevraagd, maar die is helaas afgewezen. Het team is tegen dit besluit in beroep gegaan en wacht nog op een reactie. Mocht hier wederom geen ontheffing uit voortvloeien, dan overweegt het team om de ombudsman in te schakelen. Daarna zou het nog mogelijk zijn om op Europees niveau het gelijk te halen. In Duitsland en Zwitserland kan men wel volop trainen met Berners voor de kar en is het zelfs een wedstrijdsport. Ook in de VS is men enthousiast over deze tak van sport, die te vergelijken is met de dressuurproef bij het mennen met paarden. Hoewel er begrip is op te brengen voor het standpunt dat men voorzichtig moet zijn met het wedstrijdelement en er natuurlijk allerlei gevaren op de loer liggen in de vorm van eigenaren die over de grenzen van hun hond heen gaan, is het jammer dat het ministerie geen oog heeft voor de functie van het Wägeli team -dat overigens uitsluitend demonstraties van maximaal 20 minuten geeft en geen wedstrijdaspiraties heeft- voor het ras en vind ik het toch wel heel waardevol om dit stukje geschiedenis van de Berner Sennenhond een plaatsje te geven in onze moderne maatschappij. Het is dan ook te hopen dat het Berner Wägeli Team de overheid een impuls kan geven om in de nabije toekomst ook voor de Berner Sennenhond, of in ieder geval voor het team, een ontheffingsregeling te treffen.
In ’t kortDe Berner Sennenhond is een echte boerenerfhond, die men er geen plezier mee doet hem in een klein bovenhuis te houden. Het liefst is hij aan huis, in een tuin waar hij naar believen kan rondstruinen. Buitensporig veel lichaamsbeweging heeft hij niet nodig en het is, hoewel daarop ook uitzonderingen zijn, geen al te sportieve hond. De Berner is een hond die men heel goed buiten kan houden. Hij is daar over het algemeen ook liever dan binnen en het is beter voor zijn vacht. Toch is de Berner een echte contacthond, die het best geplaatst kan worden bij een baas die zelf veel thuis is. Je doet een Berner echt te kort als je hem als kennelhond wil houden. De opvoeding van de Berner Sennenhond is niet moeilijk. Hij is niet bijzonder rangordegevoelig en over het algemeen zijn er geen dominantieproblemen te verwachten. Wel moet men, met name bij reuen, tijdens de puberteit even de puntjes op de ‘i’ zetten. De Berner Sennenhond heeft weinig tot geen jachtpassie en dat is wel praktisch wanneer men hem mee naar het bos wil nemen. Hij blijft tijdens het wandelen goed bij zijn baas, mits de band met hem goed is. De Berner Sennenhond kampt met een aantal erfelijke afwijkingen die de vereniging hoopt te kunnen overwinnen. Er ligt hier een zware verantwoordelijkheid bij de fokkers, die door strenge selectie de problemen wellicht te boven kunnen komen. Maar ook voor de (toekomstige) eigenaar van de Berner Sennen ligt er een mooie taak, omdat gewrichtsproblemen niet alleen met erfelijkheid te maken hebben, maar ook met milieu. Wanneer u een grote hond als de Berner in huis haalt, zorg er dan voor dat hij daar veilig kan rondlopen. Een gladde marmeren of laminaatvloer is misschien wel erg mooi, maar vraagt om problemen bij deze honden, omdat ze er op wegglijden. Daarnaast is het belangrijk dat u uw Berner Sennenhond niet overvoert. In Zwitserland werden ze vroeger ‘mesthonden’ genoemd, omdat ze de restjes van de mesthoop aten. De Berner wordt snel dik en men moet hem dus met mate voeren. De vacht van de Berner Sennenhond vraagt niet bijzonder veel aandacht. Doordat de snuit en poten glad behaard zijn, en het haar niet erg snel klit, is hij redelijk gemakkelijk in het onderhoud. Eenmaal per week een borstelbeurt is voldoende om hem netjes te houden.
|
Toby is echt helemaal vertederend. Toby is en zoon van Femke en Gobbel:
Wil je ook prachtige foto's van jouw hond email of bel dan even met
Alice van Kempen
telefoonnummer: 0181-404070
De mooie tekst is geschreven door Natasja van Hout, redacteur van "Onze
Hond"